1945 en de eeuwigheid

30 april 1945 half vier ‘s-middags. Adolf Hitler en Eva Braun gaan de woonkamer in de bunker binnen. “Morgen zullen miljoenen mij vervloeken”, is het laatste wat men Hitler hoort zeggen. Dan wordt de deur gesloten. Niet lang daarna valt er een schot. Artur Axmann, de Reichsjugendführer, betreedt de kamer. Hitler ligt daar op de sofa, zijn gezicht opvallend bleek. Zijn bovenlijf is licht naar rechts gebogen, zijn hoofd wat naar achteren en vanaf zijn slaap is een stroompje bloed te zien. Zo werd hij aangetroffen. Maar hoe ging het ondertussen met Hitler zelf? Wat maakt hij mee?

Een schot, een wit licht en vrijwel onmiddellijk opent zich voor hem een universum met miljoenen (of waren het miljarden?) beelden, videofragmenten en geluiden, alles kwam hem bekend voor. Het was zijn eigen leven. De geluiden waren oorverdovend. Alsof eskaders bommenwerpers door zijn hoofd vlogen. Ieder geluid was identificeerbaar. Hij hoefde maar aan iemand of een object of situatie te denken en paf, daar verscheen exact het passende beeld of geluid. Zelfs Blondie, zijn herdershond verscheen, maar verdween weer snel. De resultaten van al zijn daden werden hem geopenbaard. Miljoenen en nog eens miljoenen slachtoffers, ieder met een uniek verhaal. Tijd is relatief en het leek wel of hij dagen doorbracht in dit digitale archief van zijn leven.

Alsof eskaders bommenwerpers door zijn hoofd vlogen

Dan ontwaakt hij in een schrikaanjagende wereld. Geen enkele logica was daar te bespeuren. Zover zijn perspectief reikte, alles drong zich aan hem op. Hij trachtte er iets van te begrijpen, maar voor hij zover was dreef het landschap weg en verscheen een volgend landschap, eveneens totaal waanzinnig, totaal onbegrijpelijk. Hij voelde zich al gauw volledig uitgeput. Tevergeefs trachtte hij zijn ogen te sluiten. Hij dreigde te bezwijken, slapen wilde hij, alleen maar slapen. Hij realiseerde zich op dat moment dat hij onsterfelijk was. Deze horrorfilm zou altijd doorgaan. “Maar eens”, dacht hij, “dan komt toch het einde der tijden”. Dan realiseert hij zich dat het einde der tijden nooit zal komen. Hij zou hier blijven in alle eeuwigheid als toeschouwer tot hij totaal krankzinnig was geworden. Hij wilde huilen, maar er kwamen geen tranen. Hij schreeuwde om hulp, maar verder dan een zwak gekreun kwam hij niet. Hier bestond gewoon niemand anders dan hij alleen. Nu oversteeg hij de pijngrens waarbij ieder mens het bewustzijn verliest of psychotisch wordt. Voor hem geen pijngrens. Hij moest overal doorheen.

Slapen wilde hij, alleen maar slapen

Uren gingen zo voorbij, dagen, jaren misschien wel eeuwen. Dan opeens hield de beeldenstroom op en hoorde hij hoe metaal keihard tegen metaal aan klapte. En nog een keer. Treinwagons die in het holst van de nacht in de vrieskou aan elkaar gekoppeld werden, bestemming Auschwitz. Het slaan van getraliede deuren in vochtige ijskoude kerkers. De geluiden waren oorverdovend en er kwam maar geen einde aan. Dit gaat door in alle eeuwigheid. Terwijl hij dit overdacht, merkte hij dat hij zich tot zijn middel in een oceaan bevond. Hij keek om zich heen en zag de onmetelijkheid. Het zwarte water was gestold en hij kon zich dan ook niet bewegen. Er was geen spoor van leven te bespeuren. “Dit gaat nooit meer over. Hier moet ik blijven tot in alle eeuwigheid”, kreunde hij, “Kon ik maar verdrinken. Was er maar een monster die mij kon verscheuren. Dit is te veel. Ik ben onsterfelijk en dit is mijn lot tot in alle eeuwigheid”. Zijn schreeuw om hulp werd niet gehoord. Een licht gekreun was alles dat hij produceren kon. “Wat heb ik gedaan”, kreunde hij. “Dit lot zou ik mijn ergste vijanden niet durven toe te wensen”.

Zijn schreeuw om hulp werd niet gehoord

Opnieuw ging de tijd aan hem voorbij, uren, dagen, jaren en eeuwen. “Er is geen hoop. Dit is mijn lot. Ik heb geen keus. Ik moet accepteren dat ik vervloekt ben tot in de eeuwigheid”. Dan voelde hij heel in de verte nog even zijn lichaam op de sofa. Twee gestalten staan naast hem. Boven hem hoorde hij iemand zeggen. “Hij is weg. We kunnen niets meer voor hem doen”. Ja dacht Hitler, ze hebben gelijk. Communicatie zal niet meer mogelijk zijn. Wat er van mij overgebleven is, is een ding, een voorwerp zonder menselijke eigenschappen. En zo zakte de Führer weer terug in de onmetelijkheid.

Op 1 mei 1945 wordt het nieuws bekend. “Uit het hoofdkwartier van de Führer komt het bericht dat onze Führer Adolf Hitler in zijn bevelsstad in de Rijkskanselarij tot aan zijn laatste ademtocht, strijdend tegen het Bolsjewisme, voor Duitsland gevallen is”.

Tekst geschreven door Peter Roozendaal na een ervaring met Bufo Alvarius in de Ibogafarm te Zeeuw-Vlaanderen.