Uitdrijving: baat het niet…
Naar aanleiding van de berichtgeving rondom het tijdens een islamitisch uitdrijvingsritueel mishandelde jongetje, vraagt psycholoog en reïncarnatiedeskundige Titus Rivas zich af: bestaat die zogenaamde ‘djinn’ eigenlijk wel?
Titus: ‘Ik ben het eens met de stelling “Baat het niet, dan schaadt het niet.” Maar dat is dan natuurlijk alleen aan de orde wanneer er geen dingen gebeuren die de lichamelijke of geestelijke gezondheid kunnen aantasten. Dus niet als er letterlijk doden bij vallen. Sommige lezers herinneren zich misschien nog wel de casus van het bezeten Duitse meisje Anneliese Michel. Zij overleed in de jaren ’70 van de vorige eeuw ten gevolge van ondervoeding en longontsteking (https://isgeschiedenis.nl/nieuws/exorcisme-van-anneliese-michel). Men verweet haar ouders dat ze te veel hadden geleund op exorcisten, en te weinig hulp hadden gezocht van artsen en psychiaters.
Het is eigenlijk met als bij alternatieve geneeswijzen: exorcisme, in welke vorm ook, dient complementair te zijn aan een reguliere benadering en medici dienen altijd een vinger aan de pols te houden. Verder kunnen we ons afvragen of exorcisme ook echt werkt. Het heeft volgens mij hoe dan ook een impact. Of dit nu ligt aan een soort suggestie, of aan een daadwerkelijke beïnvloeding van een geestelijk wezen dat iemand “in bezit” heeft genomen. Zuiverende rituelen waarbij men schadelijke indringers probeert uit te drijven hoorden bij natuurvolkeren zelfs heel lang bij de voornaamste geneeswijzen, voor zover ik weet.
Een ingewikkeldere vraag luidt of de wezens die verantwoordelijk zijn voor de veronderstelde bezetenheid wel echt zijn. Het concept “djinns” is bijvoorbeeld een typisch islamitisch begrip en tenzij je zelf moslim bent, ligt het niet zo voor de hand om te geloven dat ze werkelijk bestaan. Vaak lijkt een psychologische verklaring van de bron van bezetenheid aannemelijker, in elk geval voor buitenstaanders. (http://txtxs.nl/artikel.asp?artid=838). Het gaat dan om een onbewuste identificatie met een bovennatuurlijk wezen om daarmee bepaalde psychologische problemen uit te kunnen leven. Overigens staat voor mij hoe dan ook vast dat er paranormale verschijnselen kunnen optreden bij bezetenheidsgevallen, die verwant kunnen zijn aan bijvoorbeeld (lichamelijke) stigmatisatie en poltergeistfenomenen.
Wanneer er wel degelijk sprake lijkt van een externe bron, dan denken parapsychologen trouwens eerder aan een overledene die het lichaam van iemand overneemt dan aan een demon of djinn. Maar of dat type bezetenheid echt bestaat, is in feite een ander onderwerp.’
Titus Rivas